Aardappelen in het bos

Nieuw jaar, oude aardappelen. Het zijn aardappelbovisten: knolvormige paddenstoelen zonder steel. Normaal tot laat in de herfst te zien, bij een eindeloos doorgaande herfst langer. Het was al november toen ik bij Pesse verse, bijna hagelwitte exemplaren zag (foto 1). Op 31 december bleken ze 'rijp': mooie timing. De aardappelachtige knollen zijn geelbruin verkleurd en breken aan de bovenkant open, om te eindigen als een schaaltje met bruinzwart stof, wachtend op het zuchtje wind dat deze rijpe sporen komt verspreiden (foto 2).

De aardappelbovist begint zijn bovengrondse bestaan met een gaaf huidje, wit- of bruin, dat al wel leerachtig is. Aan die stevige huid ontleent het geslacht van de bovisten ook zijn wetenschappelijke naam: Scleroderma. De huid gaat na verloop van tijd echter barsten, terwijl in hinnenste de sporen onzichtbaar groeien en rijpen. De vruchtlichamen hebben een maximale omvang van een tennisbal en groeien bij voorkeur in bossen op zandgrond. Maar ook buiten het bos en op veen of oude boomstronken wil hij het wel doen.

Dat de gewone aardappelbovist - er zijn ook bijzondere, minder aardappelachtige verwanten - ook wel de gele aardappelbovist wordt genoemd, is het gevolg van de vele kleurschakeringen waarin hij voorkomt: witachtig tot bruin of okergeel. De twee soortsnamen die worden gebruikt - Scleroderma aurantium en Scleroderma citrinum: goud resp. citroen - onderstrepen dat. Hoe geel de aardappelbovist kan zijn c.q. worden, wordt getoond door het exemplaar dat ik - ook op 31 december - aantrof in het Spaarbankbos bij Hoogeveen.