De Brandaris op

Nee, niet de bekende vuurtoren op Terschelling, maar de hoogste berg op Bonaire. Een 240 meter hoge basaltpuist in het ruige noordwesten van het eiland: in Washington, het natuurreservaat. Niet erg hoog voor een berg natuurlijk, 241 meter. Om precies te zijn, want elke meter telt. Toch, zoals hij steil uit de ruwe omgeving oprijst, grotendeels kaal en dus zonder bescherming tegen de zon, vormt hij wel degelijk een uitdaging. Die vandaag wordt aangegaan: de rots wordt beklommen. Zo vroeg mogelijk, zoals ieder die het weten kan adviseert.
Het park gaat echter pas om acht uur open en dan is het nog anderhalf uur flink doorhotsen met de jeep over een rotsige weg. Als je écht vroeg wilt gaan, moet je overnachten bij Slagbaai - dat kan soms - en dan meteen bij zonsopgang op pad gaan. Maar nu is het al half tien als ik een afslag met een bordje Subi Brandaris ontwaar en aan het eind van het doodlopende pad de auto op een kleine open plek onder een boom zet.

Onder lage bomen en tussen de kadushi's door loopt een vlak pad naar de voet van de berg, die zich daarna met een paar drempels - die nog slechts kleine klimmetjes vergen - aankondigt. De laatste drempel blijkt geen drempel, maar het begin van de klim die mij meteen boven de begroeiing uittilt. De steile steenhellingen voor mij zijn nu zo dichtbij dat de top aan het zicht wordt onttrokken. Achter mij een eerste, nog bescheiden uitzicht. Een kalebasboom heeft er zijn glimmende vruchten dwars doorheen gehangen.
Het klauteren neemt vanaf dit punt serieuze vormen aan en slechts heel af en toe staat er nog een verdwaald boompje dat een waasje schaduw geeft tijdens het op adem komen en waterdrinken. Na elk klimmetje - de berg blijft zich prijsgeven in korte etappes die steeds steiler worden - is er wéér een mooier uitzicht. En is het wéér warmer.

Vanaf de hoogopgetrokken schouder van de berg is al bijna het hele eiland te zien: naar het noordwesten - en vlakbij - Slagbaai, naar het westen het Gotomeer, naar het zuiden de heuvels rondom het zelf onzichtbaar blijvende Rincon en naar het oosten Boca Onima en de rotsformaties aan de windkant van Washington. En verder weg in het zuiden de rest van het eiland: Seroe Largoe met daarachter stukken Kralendijk en in de verste verte de zoutbergen bij de zoutpannen.
Als ik over mijn voeten naar beneden kijk, zie ik warawara's cirkelen: hun ruggen bijna zwart, de vleugels breed met witte punten. Zij cirkelen mee naar boven als ik het laatste stuk van de klim onderneem. Dat is minder steil: de losliggende en wegrollende stenen zijn een groter probleem. Bovengekomen is aan het eerdere uitzicht weinig meer toe te voegen. Behalve dat het vele malen wijdser en dieper is dan de 240 meter doen vermoeden.

De afdaling bestaat uit voorzichtig glijden, balanceren, rollende stenen. En uit warmte. Na tweeëneenhalve liter water ben ik terug bij de auto, die nog steeds in zijn eentje onder de boom staat. Als een aangebonden rijpaard dat op zijn berijder wacht. Genoeg gewacht. Een volwassen leguaan kijkt vanaf een doorbuigende boomtak met schuingehouden kop toe hoe ik wegrij.

Tags: