Dood bij het Olde Posthuus

Aan de rand van het Dwingelderveld ligt 't Olde Posthuus, een bekende pleisterplaats voor fietsers. In de vroege middeleeuwen - toen eigendom van de bisschop van Utrecht - was het al een pleisterplaats voor geestelijken op doorreis, Anholt genaamd (van: aanhouden). Het gehucht heet nog zo. Later was het een pleisterplaats voor de postkoets tussen Zwolle en Groningen, de reizigers en vier tot zes paarden. Het gebouw dat, met bos en heide in de rug, aan de in onbruik geraakte route staat, dateert uit de 17e eeuw.

In de tuin staat een oude vlier. Niet tegen de gevel zoals bij het posthuis in Kandern (zie weblog 6 augustus) en op veel andere plekken, maar een meter of tien van het oude gebouw. Dat wil zeggen: daar stond hij. Want waar zich ooit een imposante verschijning verhief die zich met zeker vier dikke, wijduitstaande stammen over de tuin uitstrekte, zijn nu nog slechts restanten te zien. Een laag afgezaagde stam steekt zijn stompe neus naar me toe, kijkt bedroefd. Een andere verheft zich nog, maar tussen de rondom woekerende klimop glimt dood hout. Bovenin grijpen de kromme takken vertwijfeld in de lucht. Als een beeld van Zadkine. Van een derde, bijna horizontaal verlopende stam is de schors helemaal verdwenen. De vertakkingen vlechten zich naakt door de naburige struiken.

Vanuit de stronk, daar waar deze vlier ooit kiemde en daarna zijn leven lang wortelde, ontspruiten enkele dunne, iel-bebeladerde takjes. Een laatste restje leven, een tot mislukken gedoemde poging om opnieuw te beginnen en de oude glorie te herstellen, ooit. Nu vermag een vlier veel, overlevingskunstenaar die hij is, maar dit lijkt toch echt een verloren zaak. De schimmels zijn hun sloopwerk al begonnen, het is gedaan. Aan alle kanten verschijnen de judasoren, rozebruine zwammen in de vorm van een menselijk oor, die altijd en uitstuitend op de vlier groeien. Op dode én levende, maar in het laatste geval is de dood slechts een kwestie van tijd.

Viier en judasoor: die combinatie komt niet alleen uit een biologieboek. Het is ook een oud verhaal, zoals er zoveel zijn rond de vlier. Judas, in de Bijbel de verrader van Jezus die zichzelf daarna van het leven beroofde, zou zich aan een vlier hebben verhangen. Vanzelfsprekend was ook de vlier toen verdoemd: hij werd gedegradeerd van boom tot een struik en het judasoor zou hem voor altijd aankleven. Het klinkt erger dan het is. Ze zijn als baby-oortjes zo zacht en ongeveer even groot, de judasoren, en eetbaar bovendien. In de oosterse keuken staan ze gewoon op het menu. Ook het indrukwekende vliergeraamte lijkt de doem van degradatie te weerspreken. Anderzijds kan niet ontkend worden dat vlieren het, al hun onvermoeibare groeiwerk ten spijt, slechts zelden tot boom schoppen.

Wat er ook van zij, de oude vlier bij 't Olde Posthuus is niet meer. Niet meer dan een schim van de krachtige verschijning die hij ooit was. En ook die zal verdwijnen.