Driewerf Pinksterbloem

Er zijn vele Pinksterbloemen, maar er is er maar een die echt zo heet. Een lastige opgave, Pinksterbloem te zijn, te pieken op het juiste moment. Want het voorjaar is soms te vroeg en dan weer te laat en ook Pinksteren zelf houdt er voor eenvoudige bloemen een onnavolgbare datumplanning op na. Zelfs met hun behoorlijk lange bloeiperiode missen ze de Pinksterboot wel eens. Dit jaar zal het er om hangen, want ze bloeien al wekenlang volop. Maar ze liggen er niet wakker van: zij kennen de maand noch de dag en geven zich volledig over aan aanleg en omstandigheden.
De echte Pinksterbloem (Cardamine pratense, foto 1) is een bekende verschijning, soms zo talrijk dat de bloemen een lila waas over de weilanden leggen. Deze niet al te grote telg uit de Kruisbloemenfamilie (Cruciferae) is niet vies van wat nattigheid. Vanuit zijn bodemrozetje groeit een rechte stengel met aan het eind een tros van die typische, viertallige Kruisbloemen-bloemetjes. 

Er zijn veel meer Pinksterbloemen, dat wil zeggen kruidachtige planten die ergens tussen half mei en eind juni horen te bloeien, zelfs binnen de Kruisbloemenfamilie zijn het er nogal wat. Twee daarvan bieden - met dezelfde soort bloemetjes - een stevige kleurenvariant op het zachte lila van de echte Pinksterbloem.
Het gele Koolzaad (Brassica napus, foto 2) wordt veel hoger dan de echte Pinksterbloem en is dan ook een stuk minder bescheiden als hij bermen en braakliggende terreinen kleurt. Hij is voor de akkerbouw (olieproductie) uit het Middellandse Zeegebied gehaald, maar inmiddels op grote schaal verwilderd. Op akkers wordt nu vaak de latere zomervariant verbouwd. 
De paarse of soms ook witte Judaspenning (Lunaria annua, foto 3) kwam als sierplant uit Zuid-Oost Europa, niet in de laatste plaats vanwege de grote, muntvormige omhulsels van de zaden, die eerst groen zijn en later tot goud verkleuren. Nog steeds groeit hij vooral in tuinen, maar stilaan krijgt hij ook in parken en bossen een voet aan de grond.