Dromerige Dotters

De Dotterbloemen staan te dromen aan hun stille oevers, spiegelen hun grote glimmendgele bloemen in het strakgetrokken voorjaarswater en rimpelen ontspannen mee als er een eend of meerkoet voorbijzwemt. De eerste bloemen ontvouwden zich dit jaar al in de loop van maart en nog steeds glanzen er nieuwe exemplaren tussen de donkergroene, hartvormige bladeren en jonge scheuten van Gele lis en Oeverzegge. Waar de bloemblaadjes vielen, met vertraging gevolgd door de gele meeldradenkrans, zijn de stampers uitgegroeid tot zaaddozen die op narrenmutsen lijken.

De Dotterbloem (Caltha palustris) hoort tot de Ranonkelfamilie. Net als de Boterbloem. En dat is te zien. Zijn grote bloemen -soms wel 5 cm - doen in alles denken aan fors uitgevallen Boterbloemen: even geel, even glanzend, even gastvrij geopend. Maar een stuk vroeger en stijf aan de waterkant of in moerassig land. Vooral in laagveengebieden, massaal soms; elders is hij zeldzaam. Niet zelden bloeit hij aan het eind van de zomer nog een keer, maar dan valt hij tussen de vele bloemen en hoge begroeiing veel minder op.
Maar in het vroege voorjaar zijn de bloeiende dotters een lust voor het oog. Ook over de aandacht van dieren hebben de bloemen trouwens niet te klagen: bijen, maar ook vliegen, kevertjes en mieren komen veelvuldig op bezoek. Met de bestuiving zit het dus wel goed, wat blijkt uit de opzwellende zaaddozen met hun typische vorm. In elke punt van deze narrenmutsen rijpen vele zaden. Straks, als de zaaddozen openbarsten, zullen de zaden op het water blijven drijven om met wind en stroming op nieuwe oevers te stranden en daar op te groeien tot volwassen Dotters met een stevige knol in de natte grond.

Dooiergeel, zo wordt de kleur van de Dotterbloemen aangeduid. En daarmee is niets teveel gezegd. De plant is er zelfs naar genoemd, want dotter is afgeleid van dodder, een Oud-Nederlandse bijvorm van dooier.