Gallengebroed

Vreemde gezwellen in de vorm van hoorntjes, wratten, boontjes, knikkers, appeltjes, krielpiepers, ragebollen of ananasjes aan bladeren, takken of knoppen. Van bomen, meestal. Millimeters klein of centimeters groot, met velen of alleenstaand. Bleekgeel, groen of met een rode blos. Gallen. Uitgroeisels die worden veroorzaakt door de eitjes die galwespen, galmuggen of galmijten er met een legboor inbrachten. De larven die uit de eitjes kruipen, voeden zich met sappig galweefsel. Volwassen dieren knagen een gaatje in de galwand en vliegen uit.

Dat uitvliegen moet bij de galmijten natuurlijk niet letterlijk worden genomen, want deze vleugelloze minidiertjes zijn geen insecten, maar verwant aan de spinnen. Zij zijn onder meer verantwoordelijk voor de hoornvormige uitgroeisels op het blad van de Linde (foto 1, de galmijt Eriophyes tiliae) en de rode wratten op het blad van de Esdoorn (de galmijt Aceria macrorhyncha). Altijd in een grote groepen.
Het zijn de galwespen die de grootste en bekendste gallen maken, zoals de appelgallen, knikkergallen, ananasgallen en aardappelgallen aan de eik. Maar bijvoorbeeld ook de rode boontjesgallen in het blad van de Wilg en de mosgallen in Rozenstruiken. Bij de vrij kleine, donkergekleurde galwespen die niet erg op 'de' wesp lijken, vormen de zichtbare gallen slechts één stadium in de ingewikkelde voortplanting met een zogenaamde 'generatiewisseling', zoals hierna beschreven voor de aardappelgal.

De aardappelgal (foto 2) - een bleke, soms rood aangelopen, tot 3 cm grote gal met meerdere 'kamers' voor meerdere larven - groeit altijd aan eikentakken en wordt veroorzaakt door de galwesp Biorhiza pallida. De eitjes werden gelegd door een generatie van ongevleugelde vrouwtjes die opgroeide in gallen aan de wortels van de eik. Zij kropen langs de stam omhoog om in de toppen van de takken eitjes te leggen waaromheen de grote aardappelgallen groeien en waaruit een generatie gevleugelde vrouwtjes én mannetjes komt. Na de bevruchting van deze vrouwtjes door de mannetjes, kruipen zij de grond in om eitjes in de wortels van de eik te leggen. Waaromheen de wortelgallen groeien waaruit weer een generatie vleugelloze vrouwtjes komt.
De appelgal (foto 3) - een groene, later rood gebloste, wat pukkelige en rolronde gal met één kamer - groeit altijd aan de onderkant van eikenbladeren en wordt veroorzaakt door de galwesp Cynips quercusfolii. In de herfst valt hij, met blad en al. Dan heeft de galwesp de gal allang verlaten, wat te zien is aan het keurig ronde gaatje, waaruit ook blijkt hoe groot - of beter: hoe klein! - een galwesp is. 

Tags: