Groene vlotten

Hij zou kunnen opkomen, in dagen van onvoorspelbare, heftige buien, tijden van voorspelbare - dat wil zeggen: voorspelde - klimaatverandering en zeespiegelstijging, de gedachte aan een stevig vlot. Maar als Noachs-2.0 hoeven we ons voorshands géén zorgen te maken om kikkers, libellen, waterjuffers, vliegen en langpootmuggen. De ruim bemeten waterleliebladeren kunnen de eerste anderhalve meter water aan, die van de gele plomp nog wat meer. Drijvende eilanden die met holle stengels aan diepe wortels verankerd liggen.

De waterlelie met zijn grote witte bloemen is de bekendste van de twee. Bijna ronde bladeren waar één taartpunt uit is. Daar zit de bladsteel vast. Liggen verspreid in het water, maar kunnen ook zó talrijk zijn dat ze als giga-kroos het hele wateroppervlak bedekken. Om te overwinteren trekken ze zich terug in hun dikke onderwaterwortels, waaruit in het voorjaar de eerste jonge, bruinige bladeren naar de oppervlakte groeien (foto 2). Vanaf eind mei drijven de witte bloemen met de gele harten op het water, aan een onzichtbare stengel die later - als de bloem vrucht is geworden - weer zinkt om de zaden onder water te laten rijpen.

Van de verwante gele plomp, die niet zelden naast en tussen de waterlelies staat, lijkt het blad sterk op dat van de waterlelie - het is wat langwerpiger, dat wel. Beróemder ook, want 'pompeblêden' sieren de Friese vlag. Zo gelijkend als de bladeren, zo afwijkend zijn de gele, boven het water uitreikende bloemen (foto 3). Die doen eerder aan reusachtige, watertrappende boterbloemen denken. De latere kegelvormige vruchten houden het hoofd nog maar net boven water.

Toch zullen de zaden van de gele plomp uiteindelijk, net als die van de waterlelie, naar de bodem zinken. Om in de diepte te kiemen en nieuwe planten te vormen. Liefst een stuk verderop. Want met hun polsdikke wortelstokken nemen de bestaande planten enig uitbreidingswerk graag zelf ter hand. Aan vlotten geen gebrek dus, voor dieren tenminste.

Tags: