Maartse violen ... in april?

April ja. Maar ook maart. En mei. Het maarts viooltje is er vroeg bij - opvallend vroeg, zo kreeg het zijn naam - maar houdt het daarna óók nog aardig lang vol. De kleine maar zeer paarse violen worden eerst begeleid door trompetnarcissen. Dan sluiten ook fluitekruid, hoornbloem, weideklokje en ratelaar aan. Staat er een heel orkest te bloeien. Het maartse viooltje zelf op de achtergrond, half schuil onder heggen (foto 1), in de schaduw van bomen. Hoe anders dan de narcis die - trompet vooruit - zijn verwaande zelf staat te zijn (foto 2).

Viola odorata, zo luidt de Latijnse naam van het verder heel gewone maartse viooltje: 'de welriekende'. En dat klopt. Maar je moet er flink voor door de knieën, wil je dat zelf kunnen vaststellen. Méér nog dan voor het maken van een foto van dit lage, teruggetrokken groeisel, dat zich desalniettemin met zijn uitlopers sluipenderwijs weet uit te breiden zodra het zich eenmaal thuisvoelt. Over thuisvoelen gesproken: dit viooltje leerde ik kennen in mijn geboortestad Monnickendam, waar het - samen met de vogelmelk (daar: meiklokje), een teer bolgewasje dat helderwitte sterren in het gras strooit - op de vesting groeide. Liefde op het eerste gezicht die overging in een duurzame relatie; we ontmoeten elkaar nog steeds.

Ook de pinksterbloem is een oude bekende: niet van de vesting maar uit de omringende Waterlandse polderweiden. Bloeide met Pasen al, dus dit stukje had ook 'Pinksterbloemen met Pasen' mogen heten. Deze lila liefhebber van vochtige weilanden en ongeschoren gazons is vooral aan slootkanten te zien, daar waar de maaimachine niet zo vaak komt (foto 3). Waarom een plant die met Pasen al bloeit en met Pinksteren uitgebloeid is, tóch pinksterbloem wordt genoemd? Het antwoord ligt begraven in het verleden, voorgoed waarschijnlijk. Maar een aardige verklaring is dat de oude Linnaeus, de grote naamgever van planten - ook van de pinksterbloem - uit Zweden kwam, waar de winter trager smelt en de pinksterbloem later bloeit.