Marsman, H. (1899-1940)

Polderland

Ik loop door 't polderland
onder den hellen regen;
oneindig is het land,
oneindig zijn de wegen,
die naar de kimmen gaan;
in lage hemelstreken
heerst tussen zwarte kreken
het mistig licht der maan.
o, dertigstromenland,
het volk dat u bewoont
versombert in krakelen
die geld en God verdelen,
purper en doornenkroon.
oneindig is het land,
oneindig zijn de wegen
die naar de kimmen gaan;
ik loop den morgen tegen
in 't mistig licht der maan.
H. Marsman (1899-1940)

Leda

Gelijk een treurwilg zat zij in heur haar
dat tot de lende neerhing
een dunne schemering, waarin het bloed-koraal,
de weemoed van de mond in pijn verving.
vergeefs het teder ademen van den buik
en van de lendenen het donker dal
waarin de vogel neerstreek;
een somb're nacht, een lange blaadrenval
waarin de melodie deer vleugelen verdween.
en in de eenzaamheid van dit heelal,
een lege hel van duisternis en steen,
waarin sindsdien geen zon of maan meer scheen
lag zij, verloren in het wijde dal,

De wanhoop

XVIII
De wereld werd woest en leeg
als eenmaal vóor het begin;
als een haren zak was de lucht
die over de ruimte hing;
ziek van regen, sneeuw en dooi
viel de duisternis neer in de stad
en drong in het brein van den man
die aan walging en wanhoop ten prooi,
naar het einde te luisteren lag
dat daalde in de winterse stad.
 

Abonneren op RSS - Marsman, H. (1899-1940)

Home button