Draden en harige poten

Ze zijn er 's zomers al, maar het najaar zorgt voor een kleine explosie van lange draden en wielvormige webben die bij voorkeur op hoofdhoogte over tuin- en andere paden worden gespannen, in het midden een wachtende kruisspin. Waar je 's morgens met je slaperige kop recht in fietst en paniekerig van je afslaat in de hoop dat de spin zelf niet ergens in je kraag meereist. Die kruisspin dus. Een engerd om te zien, maar niet gevaarlijk. Tenzij je een vlieg of een wesp bent. Of een sloom mannetje dat zich na de paring niet op tijd uit de poten maakt. Want de beet van de kruisspin is giftig genoeg om kleine dieren te doden.

De kruisspin is misschien wel de bekendste spin van Nederland. Want waar vrijwel alle spinnen schuw zijn en liefst uit het zicht blijven, zit de kruisspin daar juist pontificaal middenin. En hij is ook nog eens vrij groot: de wijfjes worden bijna 2 cm (excl poten). De mannetjes nauwelijks de helft daarvan, een verschil dat vooral aan het eind van hun leven ontstaat, als het achterlijf van het vrouwtje opzwelt vanwege de bevruchte eitjes. De rest van de spin - het kopborststuk waaraan ook de acht gestreepte poten zitten - gaat goeddeels schuil onder dit grote achterlijf met het even karakteristieke als variabele kruispatroon waaraan de spin zijn naam dankt.

De kruisspin leeft van vliegende insecten die hij in zijn web vangt. Met de harige poten aan zgn alarmdraden voelt hij wanneer het zover is, snelt erheen en spint de prooi in (foto 2). Pas dan volgt de verlammende beet. Het pakketje wordt naar een schuilplaats gesleept en met verteringssap leeggezogen. Het web wordt vrijwel elke dag opnieuw gespannen en naarmate de spin groeit, groeit ook zijn web. Het spinnen van een web - met draad uit de spintepels aan het achterlijf - is in 20 minuten gepiept.

De kruisspin paart in de vroege herfst. De volwassen spinnen sterven bij het invallen van de winter, vaak bij de eerste nachtvorst al. Maar de bevruchte eieren, die in een witte cocon en beschermd door spinseldraden tussen de begroeiing zijn afgezet, overwinteren en komen in het voorjaar uit. De jonge spinnetjes blijven nog ruim een week met zijn allen in het spinsel (foto 3), terend op hun dooiervoedsel. Dan vertrekken ze. Klimmen ergens omhoog en spinnen hun eerste, lange spinseldraad. En zodra de wind daar vat op krijgt, vliegen ze naar een plek waar ze hun eerste webje spinnen. Die zomer blijven ze nog klein, maar na een geslaagde overwintering worden ze in hun tweede jaar volwassen, paren, leggen eieren, sterven.

Maar nú zijn ze er nog en hangen tevreden in hun grote webben, altijd ondersteboven, rug naar de zon. Elke dag opnieuw. Tenminste, als het niet stormt of stort van de regen, want dat zijn dagen - ook voor de kruisspin - van overleven.

Tags: