Gebald ongeduld

Planten bedenken van alles om hun nageslacht voortvarend de wijde wereld in te sturen: haakjes, vleugeltjes, parachuutjes, pluisjes, zwembandjes, zoete snoepjes, de sappigste verpakkingen en ga zo maar door. Eén plantengeslacht heeft echter patent op de buitenissigste vorm van ouderlijke hulp bij het uit huis gaan: Springzaad, in wetenschappelijk jargon Impatiens. Ongeduld dus. Alledrie de soorten - klein, groot, reuzengroot - hebben zaaddozen die zijn voorzien van op scherp staande springveren, klaar om los te schieten en de zaden de lucht in te slingeren.
Rijpe zaaddozen hebben de vorm van honkbalknuppels en gaan door hun toenemende gewicht al wat hangen (foto 2, linksboven). Er is nog maar één zetje nodig - een zuchtje wind, een aanraking - en ze scheuren open. Bij andere is dat al gebeurd (foto 2, midden en rechtsonder). Daar zijn alleen de opgekrulde springveren nog over, hun kortdurende levenstaak is volbracht.
Het ongeduld van de Impatiens uit zich eveneens in een snelle groei en ook dat is weer het best te zien bij de grootste van de drie: de Reuzenbalsemien. In een mum van minizaadje tot een meer dan twee meter hoge plant groeien, is mogelijk door de ontwikkeling van dikke, maar holle stengels. Ook het wortelen gaat gehaast (foto 3) en erg stevig staan ze dan ook niet. Maar ze groeien altijd in een groep en leunen tegen elkaar.

De grootste, purper of roze gebloemde Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) is een verwilderde sierplant uit India en omstreken. Het kleinere Groot springzaad (Impatiens noli-tangere) is een  bosbewoner met gele bloemen, de enige die van oudsher in ons land groeit. Het nog kleinere, eveneens geelbloemige en bosbewonende Klein springzaad (Impatiens parviflora), komt oorspronkelijk uit Siberië, maar woont al sinds 1880 in Nederland.
Gedrieën vertegenwoordigen zij de Balsemienfamilie, die verder ook nog Vlijtige liesjes omvat.

Gebald ongeduld? Neem de proef op de som: een klein tikje tegen een rijpe knuppel...