Geen gemier ... Occupy!

Normaal maken ze keurige hopen. Van takjes, naalden, bladresten. Wat ze maar kunnen verslepen. Niet zelden handzaam aan het pad, goed te zien dus, om de zon te kunnen vangen. Want daar houden ze van, rode bosmieren: opwarmen in de zon. Ze kunnen zó massaal op hun hoop zitten, dat deze geheel uit mieren lijkt te bestaan. Die in mijn Drentse buitentuin (omgeving Pesse) doen het anders: hebben de houtvoorraad onder het blauwe dekzeil bezet. 'Occupy!', meen ik te horen, mijn hout wordt kennelijk als een foute belegging gezien.
Ze lijken zich er nogal thuis te voelen, ondanks de toch wat - eh - aparte omstandigheden. Hebben gaten in het dekzeil geknaagd om in en uit te kunnen lopen en de ruimtes tussen de houtblokken volgestouwd met hun takjes, naalden en overige resten. Ik heb hun kampement eind vorig jaar nog ontruimd, maar de bezetters zelf moeten ondergronds zijn gegaan. Want ze zijn er weer alsof ze nooit zijn weggeweest. En waarschijnlijk is dat ook zo.

Mieren, dus ook deze rode bosmieren, zijn familie van de bijen, wespen en hommels. Leven dus ook in volken met koningin en werksters. En pas veel later - en ook maar heel kort - mannetjes. Die hebben dan wél de vleugels die bij deze familie horen, in tegenstelling tot de werksters, alsook de gespecialiseerde verkenners en soldaten - allemaal vrouwtjes - die bij de bosmieren actief zijn.
Vleugels moeten ergens toe dienen, lijkt het parool, anders beter zonder. En dat is bijna altijd bij deze bodembewoners. Pas als het nest in de zomer groot genoeg is, wordt een lichting larven geboren die uitgroeit tot gevleugelde mannetjes én gevleugelde vrouwtjes, de nieuwe koninginnen in spe. Dat wil zeggen: als het allemaal goed gaat, ze de winter overleven en een geschikte basis voor een nieuw nest weten te vinden. Waar klaarblijkelijk ook mijn houtstapel onder valt. Zodra de mannetjes en would be-koninginnen volwassen zijn, vliegen ze - allemaal tegelijk - uit om hun ding te doen. Vliegend dus, want vleugels moesten ergens toe dienen toch? Liefst op een warme dag na een zomers buitje. Dat merkwaardige verschijnsel zie je ook bij de gewone mieren in de tuin. De mannen, die in tegenstelling tot de rood-zwarte rest helemaal zwart zijn, worden bedankt: voor hen is het alweer voorbij. Stoppen op het hoogtepunt, zoiets. De jonge koninginnen hebben juist nog heel véél te doen en dragen in hun lijf de aanleg voor een compleet nieuw volk mee.

Agressieve alleseters zijn het, onze rode bosmieren. Agressief? Ja, bij verstoring van het nest komen er in een mum duizenden woedende mieren tevoorschijn die om zich heen bijtend (mieren hebben geen angel, steken dus niet) en mierenzuur spuitend in de aanval gaan. Vrijwel altijd met succes. Veel echt serieuze vijanden hebben ze dan ook niet, alleen de groene specht 'lust ze rauw'. Alleseters? Ja, want behalve het onder alle mieren populaire 'luizen melken' (bij bladluizen een zoetige uitscheiding opwekken en nuttigen, in ruil voor bescherming tegen jonge, luizen-etende lieveheerbeestjes), eten ze ook allerlei insecten en andere dieren. Vaak veel groter dan zijzelf, maar ze zijn sterk en met velen. En eendracht maakt macht. Niet voor niets zijn er overal ter wereld mieren, in soorten en maten. En overal zijn ze succesvol, dominant. Er schijnen zelfs vampiermieren te zijn...

Tags: