Meer Meerkoet

Bepaald geen zeldzame verschijning, de donkere, als een Zeeuwse dominee geklede Meerkoet. En met volle overgave werkend aan verdere uitbreiding. Nog meer meerkoet dus. Niet met één bescheiden nest per jaar, dat spreekt, maar minstens twee, soms drie. Dat tikt aan. Je kunt ze dan ook overal zien broeden, open en bloot aan de waterkant of ergens middenin ondiep water, op een nest van oud riet en afval. Maar goed dat er ook veel Reigers en Zilvermeeuwen zijn en dat die hun neus niet ophalen voor een jong, pluizig meerkoetje op zijn tijd.

Het is een wat plompe watervogel, vooral als hij op zijn opvallend hoge, grijsblauwe, met halfwas zwemvliezen bezette poten uit het water stapt. Deels lei- en deels schoolbordzwart, met een witte snavel en voorhoofdsschild. Alleen de allerjongste pluisjongen (foto 2) hebben nog wat kleur: een deels rode kop en snavel en geel pluis in de nek. Dat is bij de puberjongen (foto 3) alweer verdwenen, zij zwemmen rond in een dichter dons van verschillende grijstinten. Zwemmen kunnen ze goed, ondanks de slechts halfwas zwemvliezen - een soort verbrede tenen - en lopen doen ze een stuk beter dan eenden. Maar vliegen is niet hun sterkste kant. Om uit het water op te stijgen, moeten ze watertrappen en een heel eind over het water lopen.

De meerkoet is geen directe familie van de eenden, maar behoort met het Waterhoentje - dat wat slanker is, een rode snavel heeft en een witte streep op de zij en dat bij het lopen en zwemmen als een kip met de kop beweegt - tot de Rallenfamilie. Om aan de kost te komen, kan hij duiken, doorgaans in de buurt van waterplanten. Niet zo goed als een fuut, die soms tientallen meters verder bovenkomt, maar beter dan een eend, die alleen maar zijn kop ondeer water kan steken. Net genoeg om bij zijn dieet van waterplanten, insecten en slakken te komen.

De jongen nemen rustig de tijd om het duiken te leren. Zelfs pubers zwemmen nog gedwee achter hun ouders aan om zich te laten voeren met het door hen opgedoken voedsel.

Tags: