Mostapijt en sporofytenhaar

De bomen zijn kaal, de struiken dor, de planten afgestorven. Wat rest, dicht aan de grond, zijn nietige mossen. En die floreren. Al maanden baden ze schaamteloos in winters zonlicht dat ongehinderd door het kale hout valt, laag over muren, plaveisel en open terrein strijkt. In dunne lagen en dikke kussens op bosbodems, boomvoeten, stronken, takken, trottoirtegels en muren zorgen ze voor fel oplichtende tinten groen: de mossen vieren hoogtij. En dat feest wordt bekroond met harige 'bloei' die een gele, bruine of rode glanslaag over het veelkleurige groen weeft.

Maar zoals 'mos' niet zomaar mos is, is 'bloei' bij mossen ook niet zomaar bloei. Ze zijn er in soorten en maten, mossen. Toegegeven: écht groot zijn ze nooit, maar soorten zijn er genoeg binnen deze al zeer oude groep van het plantenrijk die als voorloper wordt gezien van de zaadplanten, het leeuwendeel van wat we om ons heen zien groeien, inclusief de bomen. Mossen vormen een aparte groep met een aparte wijze van voortplanten.

De groene, mini-bladige mosplantjes die samen de kussentjes vormen, worden gametofyten genoemd. Er zijn mannelijke en vrouwelijke plantjes die beide enkelvoudig genenmateriaal in hun cellen hebben. Haploïd heet dat. Ter vergelijking: hogere planten, dieren en dus ook mensen hebben alles dubbel en dat heet diploïd. Na bevruchting van de vrouwelijke mosplantjes door de mannelijke, groeit er - bóvenop de vrouwelijke plantjes! - een zogenoemde sporofyt die dubbel genenmateriaal in zijn cellen heeft: een haarvormig diploïd uitgroeisel met bovenin een soort kokertje waarin sporen worden gevormd. Deze sporen - die na rijping kwistig uit de kokertjes worden gestrooid - zijn door de deling van de sporenvormende cellen in de kokertjes weer haploïd. En dáár groeien dan weer de kleine groene mosplantjes uit: mannelijke en vrouwelijke. Deze cyclus staat bekend als generatiewisseling.