Van boven kleurt alleen de treurwilg, lichtgeel door kale takken
maar hier beneden heeft de daslook zijn groene punten uitgerold
tot vochtig blad dat eilanden vormt in de bladerzee, oud bruin
bestrooid met jonge anemonen die bescheiden staan te wachten
kop omlaag, om straks ongegeneerd te stralen in de middagzon;
het speenkruid hangt zijn dichte bloemen aan dunne stelen boven
het spiegelwater en wacht, terwijl het fluitenkruid met kracht
tot grote hoogte wordt gedreven.
De tijd klopt door de ruimte, jaagt de lente uit de grond
de aderen gaan open, net op tijd weer kan mijn boezem vol
met leven lopen.