Ongewone Paardenbloemen

Ze hoeven niet rood, paars of extra groot te zijn: een gewone Paardenbloem is ongewoon genoeg. Niet omdat hij zeldzaam is, want vanaf eind april kleurt hij de weilanden met dikke penseelstreken, met fijne stippen soms of met een bijna dekkende laag oogverblindend goudgeel. En in de loop van mei doet hij het nog eens dunnetjes over in glanzend zilvergrijs. Bijzonder, zoals afzonderlijke Paardenbloemen dat ook zijn met hun bloem van bloemen, hun blote steel, hun machtige penwortel, hun ragfijne parachuutjes, hun overlevingskracht en hun raadselachtige voortplanting.
En met die hele opsomming doen we hem toch nog tekort. Want behalve in weilanden groeit de Paardenbloem net zo vrolijk tussen de tegels, in de berm en in de tuin. Overal zeg maar. En hoewel ze er allemaal hetzelfde uitzien, zijn er meer dan 250 micro-soorten. Dat komt doordat Paardenbloemen zich tijdenlang kunnen voortplanten via 'apomixie', waarbij de vruchtbeginsels tot zaden uitgroeien zonder dat er bevruchting door stuifmeel aan te pas komt. Een soort klonen dus. Er ontstaat dan een 'micro-soort' van allemaal identieke Paardenbloemen. Maar die kan op een gegeven moment toch weer 'gewoon' worden bevrucht, waardoor er vermenging optreedt.

De Paardenbloem (Taraxacum officinale) is een telg uit de grote Composietenfamilie. Deze Samengesteldbloemigen hebben 'bloemen' die in feite uit vele kleine bloemetjes bestaan. Het is de familie waartoe ook de sla, de andijvie en de witlof. behoren. Ook het Paardenbloemblad is eetbaar: paarden, konijnen en cavia's weten dat. Een beetje bitter, dat wel, maar veel minder als het jonge blad met zand wordt overdekt en - net als bij witlof - zonder bladgroen uitgroeit. Dit wordt 'molsla' genoemd: vroeger vond men het kleurloze blad onder molshopen.

Een Paardenbloem met fasciatie (foto 3) is extra ongewoon. De sterk verbrede stengels met aan het eind meerdere bloemhoofdjes doen denken aan Siamese tweelingen. Het verschijnsel doet zich bij meerdere planten voor, maar het vaakst bij de Paardenbloem. De oorzaak moet worden gezocht in bijzondere omstandigheden tijdens de vroegste groei, maar er kan ook sprake zijn van een bacteriële infectie of een genetische afwijking.