Vlier in alle staten

De jongste vlierstruiken staan er frisgroen bij, voorjaarsachtig, met aan het eind van de takken zelfs de schijn van een knop die nog denkt uit te lopen. In dichte struwelen verbergen de oudere vlieren - vlierstruiken en vlierbomen - hun laatste trossen purperen vlierbessen: rood gesteelde zomer glanst tussen fletse takken. Groen blad wordt er afgewisseld met het voor de vlier zo kenmerkende bleekwitte waaruit alle leven is geweken, maar dat nochtans niet wenst te vallen. De hoogste takken - in het voorjaar met jongensachtige bravoure ver uitgelopen - zijn al kaal gewaaid. Dat wil zeggen: bijna, nog één blad.... het jongste dat / nog sterk, tot hier / niet wilde wijken. / Pas als laatste / als we kijken / zien / hoe groots een vlier / zijn lot aanvaardt / berust het, valt het / laat het blijken / dat karakter niet verjaart.

Zo bezingt het gedicht Vlier (3) *) de koppigheid van de vlier, zijn volhouden tot het laatste moment, zijn trots. Een ode aan de vlier die in 'alle staten' lijkt - voorjaar, zomer en herfst tegelijk - maar waarvoor het gewoon herfst is, net als voor de rest. De eigenwijze volhouder wil het alleen nog niet accepteren en klampt zich op alle mogelijke manieren vast aan de voorbije zomer. Dat kan nog even zo doorgaan, maar er komt een eind aan, zelfs voor de vlier ...

*) uit de bundel Het vijfde seizoen (2007). 
Lees de volledige tekst bij Gedichten A-Z, of bekijk het YouTube-filmpje (klik op het YouTube-logo in de linkerkolom van de voorpagina van de site)

Tags: