Het smalle blad is dat van een Wilg, maar er zijn geen katjes, geen takken, geen stammen of knoestige knotten. Wel lange aren vol purperen bloemen en slanke, kaarsrechte stengels. Wilgenroosjes zijn het, stoere berm-en-bosrandbewoners die daar vaak het stokje van het Vingerhoedskruid overnemen. Geen familie van de Stokroos. En evenmin van Zonneroos, Kerstroos, Klaproos of Heideroosje. Zelfs niet van Doornroosje. Het is helemaal geen Roos, geen echte, alleen - net als al die anderen - vernoemd naar die ongenaakbare koningin, de mooiste aller bloemen.
Het Wilgenroosje (Chamerion angustifolium, foto 1 en 2), behoort tot de kleine Teunisbloemenfamilie die in feite grotendeels uit Wilgenroosjes bestaat. Ter onderscheid wordt dit Wilgenroosje - 'het' Wilgenroosje dat in bermen, bosranden en op bijvoorbeeld kapvlakten groeit, op zandgrond met name - ook wel Knikkend wilgenroosje genoemd, naar de stand van de geopende bloemen. Als je hem tegenkomt, en die kans is groot, dan altijd in grote groepen vanwege de stevig uitbreidende wortelstokken.
Het Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum, foto 3) is een tweede wilgenroosje dat veel voorkomt: langs oevers en in moerassen om precies te zijn. Ook weer in groepen (langs oevers: in linten) vanwege hun enthousiaste wortelstokken. Maar deze soort heeft lichter en breder blad dat bovendien behaard is en roze, omhoogstaande bloemen.
Dat ze Wilg noch Roos zijn, deert de Wilgenroosjes niet: ze zijn sierlijk van zichzelf. En onbaatzuchtig. De hele zomer lang vleien zij hun purperen sluiers langs wegen en bospaden.