De forel
Gelijk een schaduw schiet de forel
En schielijk uit den zwarten nacht der
steenen,
En ijlt den bergstroom ver voouit,
verdwenen
In 't rimpelend zonlicht, dat daar flikkert
schel.
En zie! ginds springt zij uit de klare wel,
En glanst van zilver, door den dag
beschenen,
Doch plonst, dat vlokken spatten om haar
henen,
In 't vlietend sneeuw, dat voortschiet snel.
Gelijk de stroom zijn schubbig eigendom,
Zoo bindt de baan, die ieder is beschoren,