Als ik des zomers, duffe stadswal, u ontweken,
Mijn jonge jeugd geniet in zachte hemelstreken,
En baad in morgenkoelte en dweep in
maneschijn
Aan 't blauwe Sparen of den dichterlijken Rijn,
Waar lieve mensen langs de groene heuvlen
wonen,
Waar 't hoge woud weerklinkt van blijde
hemeltonen,
Waar ik de bloempjes ken ! waar ik de tijd
vergeet,
En van geen zorg - ei neen ! van dag noch
datum weet;
Waar ik geen last heb van mij-zelf noch van mijn
vrinden,
En mij in "t dichte bos geen taaie brief kan
vinden,
Daar 'k ook geen nieuws verneem, dan 't
eeuwig jonge lied,
Dat uit de hemel klinkt en in mijn ziele vliet:
Dan is het mij soms als liep ik pas in 't lieve
leven,
Als hadde ik niets gezien dan deze kalme
dreven,
Als hadde ik niets gesmaakt dan deze zuivre
lucht,
Als hadde ik niets gehoord dan 't fluisterend
windgezucht,
Als hadde ik niets beschreid, gevoeld, gedacht,
geleden -
Anch'io de eerste mens in 't nieuwgeschapen
Eden!
Als ik des zomers
Auteur:
Thema: