Vogels

Zij gunnen mij gaarne 't geheim hunner tale,
De roodborst zijn snoeren van bloedkoralen,
De merel heur zang als betinkte bokalen,
En vinken hun klink-slag op eedle metalen.
De duif doet de zoetheid van 't troostende kirren
zacht druipen om voorhoofd en lippen als mirre,
De nachtegaal roert door haar smachten tot tranen,
En hel schalt de werkroep der vlammende hanen.
Ik heb slechts die tonen in ritmen te schikken,
Dit blinkende kwarts tot briljanten te bikken;
Maar ach, hij is stémloos die mij moet vertolken,
De sperwer, de sterke, die vonk in de wolken.

Home button