Het bruine stof
schuurt
in mijn neus,
geslepen licht
steekt mij
de ogen uit,
het vogelzwijgen
boort zich
in mijn oren,
trillende warmte
dringt
onder mijn huid,
de hitte
gaat mij
zelfs in kouwe kleren zitten.
Vorig jaar om deze tijd was ik ook op Bonaire en riep toen in het gedicht Middaguur het beeld op van een verlaten stofweg, stovend in de zon, waarover een oude pick-up truck voorbij rijdt. Een leguaan ziet het lui en verbaasd aan, want niemand waagt zich buiten op dit uur, het dal van de dag. Maar soms moet het en dan worden de zintuigen stuk voor stuk op de proef gesteld en dringt de hitte verlammend tot in je botten door. Tót de middag kantelt. Dan komt alles weer tot leven.