De oude ezel overdenkt - jawel
ik denk, denkt hij vermoeid -
zijn harde leven
struikelend bestaan
gestoten, eens
aan elke steen
geschopt, bespot, belaagd
gebeten, aangereden
nagezeten en verjaagd
de nacht in, droge stekels
stof en wind, een bouwplaats
ligt verlaten
in het bleeklicht van de maan
op zoek naar water
onderin een roestige ton
glimt het geluk dat spiegelt
om zijn grijze kop
die narrig schudt,
gewoonte, niet van spijt
de vrijheid heeft zijn prijs
maar voor geen enkele
wil hij die kwijt.
Wilde ezels op Bonaire. Zoals ze langs komen sjokken, in de vroegte of na het vallen van de nacht! Zoals ze in de middaghitte staan te slapen tussen mager geboomte! Zoals ze er gehavend uit kunnen zien! Werkelijk alles roept deernis op. Er is dan ook een ezelopvang gekomen. Nog even en daar groepen meer ezels bij elkaar dan er nog in het wild rondlopen. De oude ezel die in dit gedicht terugblikt op zijn harde leven, blijft buiten. De ontberingen, weet hij, zijn de prijs voor iets onbetaalbaars: vrijheid.