Blauw en bloei en bonte
vleugels voelen grond gezichten
stille vinnen, geen gewicht
en alle tijd: het is vervuld
niets gaat of moet nog
komen, nog onthuld
geen herfst in Nikiboko
lente bij Lagoen
de winter in Nawati, dooi
in de sabana, geen seizoen
verlang ik - toch – heel even
naar vergaan en vorst
het trage lengen van de dagen
knoppen, terugkeer van de zon
en vogels die opnieuw beginnen
na het kleumen, druilgeblaarte
rag van spinnen
en vooral die eerste dag
bij Karels, dat de jassen uitgaan
met een zucht
de zee te zien en weten
alles is terug.
Een beetje vreemd is het wel en het duurt ook nooit lang. Maar waar het altijd zomer is, alles blijft groeien en bloeien en het ideale klimaat zo'n beetje wordt benaderd, kan een mens plotseling verlangen naar die verfoeide druilherfst in Nederland, de gure winter, het altijd weer tegenvallende voorjaar en de zomer die geen zomer wil worden. Eventjes, maar toch. Daarover gaat dit gedicht uit 12 Graden Noorderbreedte. De bijbehorende illustratie (opgenomen in de 'Galerij') verbeeldt de ononderbroken zomer op Bonaire met vier gespiegelde, bijna identieke tekeningen van een zeezicht bij Karels, de bar uit de slotregels.