Teun Klumpers groeide op in Monnickendam. Zijn moeder en haar hele familie waren daar geboren, zijn vader kwam ‘van buiten’. Een belangrijk onderscheid in de oude stad, waar alles via vaste lijnen, indelingen en conventies verliep. Wat benauwend kan zijn en soms ook was. Oud was de stad echter eerst-en-vooral in de letterlijke betekenis. Met de in 1355 verkregen stadsrechten groeide zij in de eerste eeuwen daarna uit tot een belangrijke plaats. Het historische karakter van de stad is goed bewaard gebleven en ook de rijke en zichtbare geschiedenis van de directe omgeving is nog niet helemaal overgroeid met woonwijken of uitgebaggerd tot jachthaven. In de vijftiger jaren paste Monnickendam nog geheel binnen zijn oorspronkelijke vesting en werd de stad omgeven door een rijkdom die toen door weinigen als zodanig zal zijn opgemerkt. Maar ook zonder een dergelijk inzicht maakte de jeugd veel en graag van die natuurlijke en cultuurhistorische rijkdom gebruik. In de stad waren het vooral de wirwar van stegen, het netwerk van grachten en grachtjes, de geheimzinnige tuinen, de onwaarschijnlijke diversiteit aan verstopplekken, de haven en de vesting die trokken. Daarbuiten de oude Zuiderzeedijk, de strandjes, het buitendijkse Hemmeland, de breken - poelen van oude dijkdoorbraken - en de kraakheldere kikkersloten (zie ook het gedicht ‘Derde zee’, gedichten A-Z).
Teun werd geboren aan het Noordeinde, in het huis van zijn overgrootouders waar zijn vader en moeder inwoonden. Na twee jaar verhuisde het jonge gezin naar zijn eerste eigen woning: een klein huisje op de kop van het Bloemendaal, dat met een even klein boomgaardje direct aan de vesting lag. Aan de andere kant van het vestingbruggetje dat de Pierebaan de stad binnenliet, stond een boerderij waarvan de koeien op een bootje onder dat bruggetje door naar hun drassige weilanden buiten de stad werden gebracht.
Toen hij zes jaar was, verhuisde het gezin naar de Kerkstraat, waar een oude bakkerij tot woonhuis was verbouwd. De diepe tuin liep aan het einde schuin uit op de Lindegracht en werd daar, zoals zoveel tuinen, begrensd door een muur. Die zou goede diensten bewijzen als kasteelmuur en uitzichttoren. Dit huis zou pas worden verlaten na het overlijden van vader Klumpers.
Teun was toen allang naar Amsterdam vertrokken, vergezeld van onverslijtbare herinneringen aan de hoeken en gaten van de oude stad en haar omgeving, de hoogtezon in De Bonten Os, gymnastiekvereniging Brinio en zijn weinig aansprekende gymresultaten, de al even bescheiden muzikale prestaties bij fanfare Olympia, de lome waterkanten, de altijd warme zomers aan de dijk, de altijd strenge winters en het schaatsen op de grachten en de Gouwzee. Natuurlijk scheen niet altijd de zon, maar hier, in deze introductie, mag hij volop schijnen: op de sluis en café De Zwaan, op de Posthoorn en de Lange brug, op de Speeltoren en het oude stadhuis, op de Binnendijk en de Zeepziederijbrug, op de palingrokerijen en de rietsigaren, op het Rondekadiel en de vlierstruiken waar altijd mooie rechte speren aan groeiden.